Op kerstavond wordt een gezin wakker door lawaai buiten. De verteller kijkt uit het raam en ziet de Kerstman in zijn arrenslee, getrokken door acht rendieren. De Kerstman landt op het dak, komt via de schoorsteen naar binnen en vult de kousen van de kinderen met speelgoed. Zonder een woord te zeggen, vertrekt hij weer, maar niet voordat hij iedereen een vrolijk kerstfeest en een goede nacht wenst. Het gedicht vangt de magische en vredige sfeer van de nacht voor Kerstmis.