Bezet!
De miniatuur bolide boven de siertegel werd gekocht door een man in een bruine regenjas, op z’n hoofd zo’n raar Sherlock Holmes-hoedje, voorzien van dubbele klep. In de hand een paraplui, terwijl het onbewolkt was. Bovenop het geruite dedectivehoofddeksel zat een groen zijden strikje waar het zonlicht overheen gleed als over het blad van een wintervaste plant en het voorjaar zich al een beetje van z’n goede kant liet zien.
Het gaf hem wat hoop. Dat prille van een nieuw begin. De lente waarvan z’n moeder vroeger zei dat die dan weer in het land was. Meestal op de dertigste april en de bloemen op het bordes van Paleis Soestdijk lagen uitgestald als in een etalage van Fleurop.
Tot er geen boeket meer was te krijgen in de wijde omgeving van het koninklijke onderkomen en de saaie opgang door de tentoongestelde bestuivers veranderde in een filiaal van de Keukenhof. Gecomplementeerd door de witte anjer in het knoopgsgat van de prinsgemaal. Of er een laatste sneeuwvlok was blijven plakken op z’n rever.
Bloemen op het bordes van Paleis Soestdijk.
‘Zeg kereltje wat kost me dat karretje daar?’ Vroeg de man in de Engelse outfit. Het klonk een beetje bekakt. Wat het juist iets komisch gaf, omdat op een dag als deze er van hoog en laag, van arm en rijk, geen sprake meer leek. Een vrolijk, het volk verbindende hebzucht. Het hele land een open lucht bazaar. Met de ijzeren punt van de handparaplu wees hij met gespeelde nonchalance in de richting van de Dinky Toys. De gele papaya-kleur gaf de miniatuur sportauto iets exotisch. Wat de prijs niet op dreef. Eerder het omgekeerde. In plaats van de door het verkopertje gevraagde bedrag van zeven euro werden het er vijfenhalf. Grif door hem in de oneerbiedig opgehouden hand neergelegd. Het doosje kreeg hij er gratis bij. Moet een koopje geweest zijn, want hij maakte zich haastig uit de voeten, blijkbaar bang dat de verkopende partij zich bedacht. Dat GTO’tje stond morgen waarschijnlijk voor het driedubbele op een digitale veilingsite als Marktplaats of Ebay.
Niet de tegel, daar was niemand in geïnteresseerd.
Hooguit interesseerde hem de kloof die het onbedoeld symboliseerde tussen heden en verleden. Prins Claus bijvoorbeeld was in die dertig jaar voor het oog van de fotocamera’s van de verzamelde roddelpers van een knappe jonge vent een kromgebogen tobber geworden die liever dood was dan een halfbakken koninklijke marionet.
Misschien had hij het daarom helemaal niet erg gevonden dat hij de kelder van de Nieuwe Kerk in Delft werd ingedragen als laatste plichtpleging. Daar hoefden immers geen lintjes voor geknipt te worden, wat hij een beetje badinerend z’n core business noemde in een laatste televisieinterview met de starende blik van een diep ontgoocheld iemand die maar beter niet meer op een paleisbalkon kon verschijnen. Persmuskieten die dan het plaatje van hun leven konden schieten, terwijl dat van Claus ophield.
Of er moesten een paar behulpzame lakeien met een vangzeil onder staan. Waar hij zich graag als vrijwilliger voor had aangemeld. Al was het maar om te blijven geloven in het wonder van blauw bloed stromend door de aderen van de leden van het Koninklijk Huis. Aangetrouwd of niet. Maar treurig was het natuurlijk wel.
Op de haarlijn tussen kroon en hoofd zat over de hele lengte van de wanddecoratie een barst. Het raakte aan een boek dat de perfecte aanvulling van de gehavende kroningstegel was. Toeval dat het beschadigde kunstwerkje naast een journalistieke fotoreportage lag over de rellen die toen als op afspraak uitbraken? De hevigste sinds het Jordaanoproer. Wat de samenstellers blijkbaar tot inspiratie diende wat betreft de titel.
‘Het Kroningsoproer’ stond er met dikke witte letters op de kaft. Het leek hem onwaarschijnlijk dat de verkoper, een joch van een jaar of twaalf,