Een sneeuwpop komt tot leven en bewondert de zon en maan. Hij ontmoet een waakhond die hem over de wereld vertelt, inclusief een verleidelijke kachel. De sneeuwpop voelt een onverklaarbare aantrekkingskracht tot de kachel, wat de waakhond de "kachelziekte" noemt. Naarmate het dooit, verlangt de sneeuwpop steeds meer naar de kachel. Uiteindelijk smelt hij weg, waardoor alleen een bezemsteel overblijft, die de waakhond gebruikt om de kachel schoon te maken. Het verhaal is een allegorie over verlangen, onbereikbare doelen, en de vergankelijkheid van het leven.