Vandaag leert de Heer ons een paar belangrijke lessen door de parabel van de talenten. We hebben veel gehoord over de leerstellingen van deze passage en we zijn er bekend mee. We zien dat de meester vertrekt naar een ver land, en hij vertrouwt zijn bezittingen toe aan zijn loyale dienaren. De dienaar die veel was toevertrouwd oogstte veel en gaf dit weer aan de meester, en diegenen die een beetje was toevertrouwd oogstte ook en gaf dit terug aan zijn meester. Maar diegenen die het minste was toevertrouwd gebruikte niet wat hem was gegeven om te oogstten. In plaats daarvan begroef hij het. Toen zijn meester uiteindelijk terugkeerde, gaf hij zijn meester precies terug wat hij hem gegeven had. Daarom berispte zijn meester hem en nam hem af wat hij had. Uiteindelijk werd de dienaar verwijderd uit Zijn aanwezigheid en Zijn Koninkrijk, en ontving hij de vloek waar het knarsen der tanden is.
We kennen deze passage heel goed. De Heer zegt in deze passage, “Want het is gelijk een mens, die buiten ’s lands reizende, zijn dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen over. En den een gaf hij vijf talenten, en den ander twee, en den derden een, een iegelijk naar zijn vermogen, en verreisde terstond.” Voordat de meester vertrok, gaf hij zijn dienaren werk om te doen. Het woord Talent betekent eigenlijk ‘vaardigheid.’ Maar in dit parabel betekent het de hoeveelheid goud en zilver. Tijdens de periode van Jezus, stond één talent gelijk aan 6.000 denarie en een denarius stond gelijk aan het dagloon van een man. Daarom was één talent een enorme hoeveelheid geld.