Toen Lewis Reed in 2013 overleed sloot hij een bewogen leven af.
Op zijn 17e kreeg deze zoon van een Newyorkse accountant al wekelijkse shocktherapie om hem te genezen van zijn homoseksuele neigingen en stemmingswisselingen.
Aan de Universiteit stortte hij zich zowel in de boeken van Sartre als in de heroine.
Met John Cale begon hij de undergroundgroep Velvet Underground, weldra de huisband van kunstenaar Andy Warhol.
Onder diens invloed ontwikkelde Reed een bizar imago. Hij droeg zwartleren kleding, spijkerhalsbanden, blondeerde zijn kortgeknipte haar en trad op met een lijkbleek geschminkt gezicht.
Vele jaren cultiveerde hij welbewust dit ongezonde uiterlijk waardoor hij beschouwd werd als een van de popartiesten die geen lang leven beschoren zou zijn, net als bijvoorbeeld Iggy Pop en Keith Richard.
Het zwaarmoedige album Berlin vertelt het verhaal van een aan drugs verslaafd stel. De liedjes gaan over huiselijk geweld, drugsmisbruik, prostitutie en zelfmoord.
Inmiddels wordt Berlin als een meesterwerk gezien.
In deze tijd werd Reed door zijn barse optreden tegenover interviewers bekend als een van de moeilijkst te benaderen figuren binnen de rockscene.
Zelfs nadat hij stopte met drugs heeft hij deze reputatie behouden.
Lou Reed was een soort alleenheerser in zijn eigen keizerrijk.
Iemand die openlijk manipuleert en mensen om hem heen dirigeert in de richting die hem uitkomt.
En het is in de achtertuin van het Amsterdamse Pulitzer Hotel dat ik zijn onmiddellijke vriendschap win als ik ’n politieke vraag beantwoord die hij aan me stelt.
“Wat is democratie.”