Mijn hart lag uitgespannen als de dageraad,
pulseerend van een dunne witte pijn,
vastgenageld aan de randen van het zijn.
Ik sliep niet en ik was nog niet ontwaakt.
Toen ging een vogel zingen
diep in de keel der ochtendstond,
toen rutke het hart ondragelijk aan zijn grond
en wilde zwellen, kleiner worden en gelukkig zijn.
En ik werd helder wakker van de pijn.
M. Vasalis (Margaretha Leenmans 1909)