Share Studio Veenweide - De Verdieping
Share to email
Share to Facebook
Share to X
By Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV)/STOWA
The podcast currently has 6 episodes available.
Onderzoeker Ronald Hutjes (WU) geeft in deze aflevering van Studio Veenweide – De verdieping college over vliegtuigmetingen binnen het NOBV. Waarom wordt er gemeten vanuit de lucht, hoe worden die metingen gedaan en hoe worden de metingen geanalyseerd?
Daarover hoor je meer in deze aflevering.
www.nobveenweiden.nl
www.stowa.nl
www.veenweiden.nl
www.wur.nl
TRANSCRIPTIE
Ivo de Wijs: Dit is Studio Veenweide: de Verdieping, een serie colleges over de reductie van broeikasgassen in het Veenweidegebied. In het klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de veenweiden gaan zorgen voor het verminderen van een jaarlijkse emissie van 1 megaton in 2030. Hoe gaan we dat doen? Wat weten we al en wat weten we nog niet? Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden zoekt het uit. In zes aflevering volgen we de 6 M-Cyclus van meten, mechanisme, modelleren, MKBA, maatregelen en monitoren. De gastspreker in deze aflevering is--
00:00:41
Inge Diepman: Dr. Ronald Hutjes, universitair hoofddocent Land Atmosfeer Interacties onderzoeker bij Wageningen University Research. Wat ontzettend leuk om je weer te zien, Ronald. Welkom hier in Zegveld, want de vorige keer dat wij elkaar troffen was dat in een vliegtuigje, maar dat was niet zo want er konden maar twee mensen mee: de piloot en jij, en ik kon er niet bij. Maar jouw verdieping gaat ook min of meer over de metingen vanuit de lucht.
00:01:04
dr. Ronald Hutjes: Ja, ik wil zo wat meer vertellen over waarom we die metingen doen, hoe we ze doen en hoe we ze analyseren, tot we hopelijk een antwoord op de vragen hebben.
00:01:13
Inge Diepman: Nou, ik heb in Studie Veenweide ademloos naar je zitten luisteren. Dat ga ik nu ook doen. Dus veel plezier met het college van Ronald Hutjes.
00:01:20
Ivo de Wijs: De M van monitoren.
00:01:24
dr. Ronald Hutjes: Ik wil het vandaag met name hebben over de vliegtuigmetingen. Ik zal eerst vertellen waarom we het doen en daarna over hoe we dat doen. Hoe vliegen we en wat meten we? Daarna vertel ik wat voor resultaten we kunnen verwachten. Daarna zal ik een beetje proberen af te sluiten. De meeste metingen die in Veenweide project gebeuren, die gebeuren eigenlijk op locatieniveau, punt niveau, op één plaats in de ruimte, wel bijna gedurende het hele jaar of zelfs gedurende meerdere jaren. Maar wat een beetje ontbreekt bij dat soort grondmetingen is het ruimtelijke beeld. Uiteraard proberen we die grondmetingen representatief te maken voor verschillende landgebruiksvormen in het veenweidegebied maar we willen eigenlijk ook een ruimtelijk compleet beeld proberen te krijgen. Daar denken wij dat vliegtuigmetingen erg geschikt voor kunnen zijn. Die heb je weliswaar niet natuurlijk het hele jaar door, je hebt een aantal momenten in het jaar, maar je hebt wel een heel groot gebied volledig gedekt. En dat vliegtuig kan daarmee twee dingen opleveren: enerzijds een totale emissie voor het hele gebied, die je uit die grondmetingen alleen door allerlei ingewikkelde sommetjes kan bepalen, en andersom vanuit het vliegtuig kunnen we juist ook wat over de verschillende bodemtypes en vegetatietypes en maatregelen proberen te zeggen. Maar dat is in ons geval juist het ingewikkelde sommetje. In het ene geval hebben we het ingewikkelde sommetje van bottom-up en in het andere geval hebben we het ingewikkelde sommetje van top-down. In wetenschappelijke termen is dat iets wat we dan vaak de ruimtelijk temporele schaling noemen. Hoe komen we van de ene schaal naar de volgende schaal? Uiteindelijk voor het beleid is natuurlijk de landschapsschaal of de landelijke schaal het meest belangrijk.
00:02:59
dr. Ronald Hutjes: In een eerdere uitzending hebben we al iets verteld over de vliegtuigmetingen, laat ik dat heel even kort samenvatten: we gebruiken een kleine tweezitter die heel laag vliegt, zo laag mogelijk, wat maar qua veiligheidsmarges toelaatbaar is en in de praktijk komt dat neer om op ongeveer 60 meter hoogte te vliegen. Het vliegt langzaam, zodat de metingen voldoende nauwkeurig uitgevoerd kunnen worden. En uiteindelijk is de meting hetzelfde als die sommige grondstations gebruiken. Maar een vliegtuig beweegt natuurlijk continu, hij vliegt niet alleen rechtdoor maar hij beweegt ook met alle turbulentie mee die in de lucht plaatsvindt en dat moeten we achteraf er allemaal uit corrigeren. Dus we meten continu heel precies wat de stand van het vliegtuig in de lucht is, zodat we uiteindelijk de emissies kunnen terugrekenen alsof ze zijn gemeten van een stilstaande toren. Hoe vliegen we dan? In Nederland vliegen wij eigenlijk in de drie grote veenweide gebieden. Dat is het Groene Hart, Zuidwest-Friesland en de kop van Overijssel. We hebben een vluchtplan ontworpen met een aantal parallelle vlieglijnen, transecten noemen we dat vaak, die dwars staan op de belangrijkste gradiënten die je in het veen ziet. In het veen heb je gradiënten in termen van dikte van het veenpakket wat er ligt, of in termen van types die je op de grond vindt. Ons vliegpatroon is zo gekozen dat we daar dwars overheen gaan en die hele gradiënt proberen af te dekken.
00:04:27
dr. Ronald Hutjes: Het tweede wat belangrijk is dat we het hele jaar door proberen te meten, dus niet alleen maar in de zomer, maar we hebben we het zo gedaan dat we eigenlijk twee keer per week vliegen als het weer het enigszins toelaat en daarbij afwisselend steeds de drie gebieden proberen te bemeten. In de zomer doen we het wel iets intensiever dan in de winter, omdat de weersomstandigheden dan natuurlijk meestal wat beter zijn. Misschien dat het ingewikkeldste onderdeel van dit college gaat over wat we zien vanuit het vliegtuig. We gebruiken bij dit soort metingen vaak het zogenaamde voetprint concept voor. Dat geldt ook voor de flux-meting van de toren, de Edico-variantiemetingen. Voor de Edico-variantiemeting vanuit het vliegtuig geldt precies hetzelfde: elke meting die we doen, representeert eigenlijk een stukje gebied windopwaarts van het vliegtuig, wat tussen de twee kilometer breed is en tussen de twee en de zes kilometer lang is. Dus dat kan tussen de vier en wel tien of twaalf vierkante kilometer zijn. Dat betekent in een land als Nederland dat eigenlijk die tien of twaalf vierkante kilometer natuurlijk nooit homogeen is. Daar vind je altijd minstens één of twee dorpjes in, je vindt er bossen in, je vindt er Veenweiden. Bossen vallen nog wel mee in de gebieden waar wij natuurlijk vliegen, maar je vindt er natuurgebieden in, je vindt er boerenbedrijven in en uiteindelijk krijg je dus altijd een gemixt signaal dat je meet, het is nooit alleen maar puur gras op één soort veen, met één soort beheer. Het is altijd een mengsel van dat soort dingen. Wiskundig kun je uiteindelijk dat wel terugrekenen naar die verschillende landgebruiktypes.
00:06:01
dr. Ronald Hutjes: Ik kan één voorbeeldje proberen te geven om dat duidelijk te maken. Stel: je hebt twee metingen, in het ene geval heb je 20 procent bos en 80 procent grasland. In de volgende meting heb je het andersom: 80 procent grasland en 20 procent bos. Dan kun je met bepaalde wiskundige technieken, bijvoorbeeld met regressietechnieken of wat modernere verwanten daarvan, toch terugrekenen wat de contributie van dat bos respectievelijk het gras is geweest, omdat deze in twee verschillende metingen een verschillende relatieve invloed hebben gehad op het eindresultaat. We proberen die meting terug te vertalen, wat ik net al zei. In die voetprint vind je verschillende landgebruik klassen, je vindt ook verschillende bodemtypes, we kunnen de satellietbeelden gebruiken en we gebruiken heel veel externe informatie die we niet zelf meten maar waar wel kaartmateriaal van bestaat waar we die voetprint overheen kunnen leggen. We proberen relaties te vinden tussen de gemeente emissies van koolstofdioxide en al die variabele die je in het landschap vindt die daar een mogelijke invloed op kunnen zijn. Dat gaat goed, zolang de verschillende elementen voldoende voorkomen in dat landschap en dus iets wat maar op 1 procent van het oppervlakte plaatsvindt, zullen wij er niet uithalen. En als er ook voldoende groot contrast is tussen de emissies van die verschillende landgebruik klassen. Ook daar geldt: als er maar 1 procent verschil is tussen twee maatregelen, dan zullen wij die met vliegtuigen niet uit elkaar kunnen halen. Dan moet je echt met een kamer meting op de grond doen. Maar zodra het wat grotere serieuze verschillen zijn, hopen we die zeker wel met het vliegtuig uiteen te kunnen pluizen. Dus wat hebben we nu? We hebben drie elementen: we hebben de voetprint analyse, dat levert dus voor elke meting een relatieve bijdrage op van bodemtypes, van vegetatietypes, van weersomstandigheden, van satellietbeelden, bijvoorbeeld de hoeveelheid licht die geabsorbeerd wordt door de vegetatie, een heleboel mogelijk verklarende variabelen dus.
00:08:01
dr. Ronald Hutjes: Ten tweede hebben we natuurlijk een soort basismodelletje in ons hoofd zitten van hele simpele relaties tussen peilbeheer en emissies, tussen zonlicht en vegetatieproductiviteit, dat soort relaties. We hebben die wiskundige methode om die dingen dan uit elkaar te trekken. Ik noemde eerder dat dat met regressietechnieken kan. Tegenwoordig hebben we de zogenaamde machine learning algoritmes, de artificiële intelligentie zoals we die allemaal uit het nieuws kennen, dat soort dingen zijn heel erg krachtig om een veelheid van relaties uit een dataset te halen. Daarbij is het belangrijk dat je een grote dataset hebt. Het is allemaal statistiek, dus hoe meer metingen hoe beter. Dus vandaar ook dat wij echt proberen meerdere keren per week in de lucht te zijn en onz...
Onderzoeker Jan van den Akker (WENR) geeft in deze aflevering van Studio Veenweide – De verdieping college over maatregelen in het veenweidegebied.
Welke maatregelen zijn er om bodemdaling en broeikasgasemissies in het veenweidegebied tegen te gaan en hoe meten we de effectiviteit van maatregelen?
Daarover hoor je meer in deze aflevering.
www.nobveenweiden.nl
www.stowa.nl
www.veenweiden.nl
www.wur.nl
TRANSCRIPTIE
Ivo de Wijs: Dit is Studio Veenweide: de Verdieping, een serie colleges over de reductie van broeikasgassen in het Veenweidegebied. In het klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de Veenweiden gaan zorgen voor het verminderen van een jaarlijkse emissie van 1 megaton in 2030. Hoe gaan we dat doen? Wat weten we al en wat weten we nog niet? Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden zoekt het uit. In zes afleveringen volgen we de 6-M Cyclus van meten mechanisme, modelleren, MKBA, maatregelen en monitoren. De gastspreker in deze aflevering is--
00:00:40
Inge Diepman: Ingenieur Jan van den Akker, tot voor kort senior wetenschappelijk onderzoeker bij Wageningen Environmental Research en ik kan wel zeggen dat er 40 jaar onderzoekservaring op het gebied van bodemdaling en broeikasgasemissies van Veenweide gebieden hier tegenover mij aan onze mooie lisdodde tafel zit. Dag Jan.
00:00:58
Jan van den Akker: Goedemorgen.
00:00:59
Inge Diepman: Goedemorgen, fijn dat je ons college gaat geven. Even in het algemeen: jij hebt 40 jaar ervaring en volgens mij nog wel meer. Hoeveel jaar ervaring hebben wij eigenlijk als het gaat om maatregelen? Ik heb zelf het gevoel dat we daar nog maar kort mee bezig zijn.
00:01:11
Jan van den Akker: Nee hoor, bodemdaling is al een heel oud iets in Veenweiden, bijvoorbeeld al in de jaren '40 en '50 is men begonnen nabij de Noordoostpolder in Friesland om onderwaterdrainage aan te leggen. Dat was omdat het water vanuit Friesland wegtrok naar de diepere Noordoostpolder waardoor het veen te droog werd en men wilde graag op die manier water infiltreren.
00:01:40
Inge Diepman: Ik merk het al, we gaan heel veel van je leren in het komende college. Heel veel plezier met Studio Veenweide: de Verdieping met Jan van den Akker.
00:01:47
Ivo de Wijs: De M van maatregelen.
00:01:50
Jan van den Akker: Ik zal een beginnen over maatregelen. Maatregelen beginnen eigenlijk met de oudste maatregel: het verhogen van het slootpeil. We moeten bedenken dat het gaat om het verhogen van de grondwaterstand. Als je de grondwaterstand bekijkt in een veenweidegebied, zie je dat gedurende de zomer het land uitdroogt. De verdamping wordt groter dan de infiltratie en dan zie je dat de grondwaterstand in een veenweide perceel lager uitkomt dan het slootpeil en dat kan best diep zijn. Je hebt bijvoorbeeld een slootpeil van 60 centimeter, wat op zich in het westen van het land al vrij diep is. Door de uitdroging en de verdamping kan het grondwater tot een meter diep uitzakken en dat betekent dat er zo ongeveer een meter aan zuurstof wordt blootgesteld. En dat betekent dat je dus veenoxidatie krijgt, oftewel het afbreken van het organische materiaal. Enerzijds verdwijnt er materiaal, dus je krijgt bodemdaling of het veen verandert van structuur en wordt daardoor dichter dus dat veroorzaakt ook weer bodemdaling. Maar door de veenoxidatie krijg je ook CO2 vorming en dat is dus het grootste aandeel van broeikasgassen in het veenweidegebied. Het doel is dus de grondwaterstand te verhogen en het eerste waar je dan aan denkt is het slootpeil verhogen. En dan ga je bijvoorbeeld dat slootpeil van min 60 verhogen naar min 30, dus je gaat het 30 centimeter omhoog brengen. Maar dan zie je dat door de weerstand die de slootkanten hebben, het eigenlijk erg slecht lukt om in het hele middengedeelte van het perceel, de grondwaterstand echt omhoog te krijgen. Dus je moet je ongeveer voorstellen: als jij 30 centimeter slootpeil verhoogt, dan krijg je misschien dat die ene meter uitzakking in de zomer naar 80 centimeter gaat. Dan heb eigenlijk nog steeds 80 centimeter dat aan zuurstof is blootgesteld. Dat schiet niet echt op eigenlijk, dus het valt erg tegen wat je met slootpeilverhoging kunt gaan doen. Dus als je het echt wil vernatten, dan zul je op de één of andere manier het water dichter naar het middengedeelte van het perceel moeten krijgen. Je moet ook bedenken dat hoe breder een perceel is, hoe slechter je dat middengedeelte kunt bereiken vanuit die slootkant. Daarom zie je dat veel percelen erg smal zijn. Dat is landbouwtechnisch niet altijd even waardevol, dus er zijn ook sloten gedempt en dergelijke. Dus je krijgt steeds bredere percelen en je krijgt zelfs dat als een perceel zeer breed is, zeg maar 300 meter, dat de slootpeilen nog dieper moeten worden. Zo is men in Friesland begonnen om de slootpeilen op 1,20 meter 20 of 1,50 meter te zetten en dat gaat dus precies de verkeerde kant op. In Friesland zie je ook dat om die percelen maar droog te krijgen er daar diepe slootpeilen zijn. Dan helpt het dus ook bijna niet meer om die slootpeilen te verhogen. Als je in Friesland met die hele brede percelen het water zou opzetten tot 20 centimeter min het maaiveld, dan bereik je nog steeds die hele brede binnenzijde van die percelen gewoon niet. Het grote doel is dus: hoe krijg je het water naar het middengedeelte van de percelen? We zitten hier in Zegveld en in 2003 zijn we begonnen te filosoferen hoe dit voor elkaar te krijgen. We zijn met zijn drieen om de tafel gaan zitten. Dat was ik, dat was Idse Hoving, een collega van mij, en Joop Verheul, de manager van de proefboerderij in die periode. We kwamen tot het idee van onderwater drains en die zijn dus helemaal niet zo nieuw, maar we wilden gewoon echt proberen deze opnieuw te introduceren en die ook werkende te krijgen, zodat je het grondwater een stuk omhoog kan krijgen richting dat slootpeil. In Zegveld heeft men twee slootpeilen: dat is 20 centimeter min het maaiveld ongeveer en een ander gedeelte, ongeveer de helft, is min 60, min 55 centimeter. Bij die twee slootpeilen zijn we begonnen met onderwater drains. We waren feitelijk bang dat bij het slootpeil van min 20 veel te nat zou worden. Dat was een mooi extreem en die min 60 was een aan de andere kant een beetje een extreem, want dat is ongeveer het diepste slootpeil dat men in het westen van Nederland gebruikte. Op dat moment hadden we eigenlijk niet de technieken zoals we die nu hebben en we hebben gewoon naar de tuinbouw gekeken. Daar heeft men ook onderwater drains en die hebben kettinggravers en die graven dus een sleufje en leggen daaronder een drain en die komt ongeveer tien, vijftien centimeter onder het sloot peil uit. Het water uit de sloot stroomt via de drain en infiltreert in het middengedeelte van het land. Dat was toen zeker het geval, want 2003 was één van de droogste jaren van deze eeuw en we hadden hele diepe grondwaterstanden. We hebben toen ongeveer in september gedraineerd en dat was feitelijk ideaal omdat het toen heel droog was, en men groef dwars op het perceel. Feitelijk zijn we daar later op teruggekomen, want het graven en mixen van de grond bleek later een probleem te worden voor de onderwater drains. Maar op dat moment, zeker in de eerste periode, had je hele goeie resultaten. We konden echt flink richting de slootpeilen komen met de grondwaterstand en we konden dus de grondwaterstand verhogen van één meter naar zo'n 40 centimeter min maaiveld bij de hoge peilen en 70 centimeter bij de lage peilen. Dat was eigenlijk best wel een succes. We zijn toen ook begonnen met bodemdalingsmetingen en het bleek ook na een aantal jaren, want je moet echt lang meten, dat we ongeveer de bodemdaling wisten te halveren. Die was bij het hoge peil ongeveer vijf millimeter per jaar en bij het diepere peil was dat ongeveer tien millimeter per jaar, en dat wisten we dus wel zo ongeveer te halveren. Op zich was dat best wel een succes. We begonnen wel in de gaten te krijgen dat de drains op den duur slechter begonnen te werken en dat hebben we vooral geweten door twee zaken: ten eerste door het graven met de kettinggraver was er veel fijn materiaal waardoor de drains eerder dichtslibde. Ten tweede hadden we er dwars op gedraineerd en daaruit bleek dat de mondingen en de sloot te vaak werden beschadigd en dan krijg je uiteraard ook een verstoring. Wat we daarvan geleerd hebben, is eigenlijk: ga sleufloos draineren en ga ook in de lengte van het perceel draineren, zodat je veel minder van die mondingen hebt. Later hebben we ook geleerd om de drains samen in een collector drain te brengen zodat je feitelijk maar één of twee punten hebt waar het water wordt ingelaten, zodat je op die manier ook veel meer bescherming kunt bieden aan het infiltratie punt vanuit de sloot en zodat je dat ook beter kunt regelen. Dat was dus het begin van onderwater drains. Vervolgens hebben we ook nog manieren gevonden om die effectiviteit ook te verbeteren, namelijk door in de zomer het slootpeil te verhogen, want je wilt druk hebben op je drains en dat kun je in eerste instantie vrij gemakkelijk bereiken door het verhogen van de slootpeilen. In de zomer is het niet zo'n probleem omdat het perceel niet gauw te nat wordt, dus je kunt feitelijk het slootpeil best wel een eind verhogen en bijvoorbeeld van min 60 naar min 30 gaan met jouw slootpeil. En dat betekent dus dat je 30 centimeter extra druk op jouw drain hebt staan en dan krijg je veel gemakkelijker een hogere grondwaterstand. Dat was eigenlijk dus een begin van een volgende fase in de drains en de waterinfiltratiesystemen zoals ze dat nu tegenwoordig noemen, en dat zijn de drukdrains. De drukdrains gaan zelfs verder, dan hebben w...
In deze aflevering van Studio Veenweide – De verdieping geeft onderzoeker Sien Kok (Deltares) college over maatschappelijke kosten-baten analyses (MKBA’s). Wat is een MKBA, hoe wordt een MKBA opgesteld en waarom is het belangrijk om goede maatschappelijke kosten-baten analyses te maken?
Daarover hoor je meer in deze aflevering.
www.nobveenweiden.nl
www.stowa.nl
www.veenweiden.nl
www.deltares.nl
TRANSCRIPTIE
Ivo de Wijs: Dit is studio Veenweide; de verdieping. Een serie colleges over de reductie van broeikasgassen in het veenweidegebied. In het klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de veenweiden gaan zorgen voor het verminderen van een jaarlijkse emissie van één megaton in 2030. Hoe gaan we dat doen? Wat weten we al? En wat weten we nog niet? Het nationaal onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweide zoekt het uit. In zes afleveringen volgen we de 6M-cyclus van meten, mechanisme, modelleren, MKBA , maatregelen en monitoren. De gastspreker in deze aflevering is...
00:00:40
Inge Diepman: Sien Kok; milieueconoom bij Deltares, bezig met de waardering van ecosysteemdiensten, nature-based solutions en bodemdaling. Ze is onder andere betrokken geweest bij het kaderplan bodemdaling voor de binnenstad van Gouda en in het buitenland bij een economische analyse naar de gevolgen van bodemdaling in Indonesië.
00:00:58
Inge Diepman: Hartelijk welkom.
00:00:59
Sien Kok: Dankjewel.
00:01:00
Inge Diepman: Fijn dat je ons wilt bijpraten op het gebied van MKBA's. Wat vind je van die term? En dat vraag ik, omdat ik met Ivo de Wijs die de lieden heeft ingesproken, mijn vroegere collega bij Vroege Vogels, een hele discussie had over die M. Hij zei: kan het niet gewoon de M van money zijn? Maar dan zit je er een beetje naast, toch?
00:01:18
Sien Kok: Ja, eigenlijk om twee redenen. Het gaat bij een MKBA zeker niet over geld, ook al is dat wel hetgeen wat we doen als economen. We drukken in een MKBA alle effecten en gevolgen uit in kosten en baten, maar het gaat echt over welvaart. Het gaat over maatschappelijk nut en geld is daar maar een heel klein onderdeel in. Dat dekt niet helemaal de lading.
00:01:36
Inge Diepman: Jij verbindt die twee werelden eigenlijk met elkaar, want als je een milieueconoom bent of ik zag ook staan 'resource economist'. Dat is misschien nog een mooiere omschrijving, dan verbind je die wereld van de natuur en de wereld van de economie.
00:01:50
Sien Kok: Dat is zeker waar het over gaat, maar mijn werk gaat eigenlijk over het ondersteunen van beslissingen van beleidsmakers in hun keuzes. Dat gaat deels inderdaad over economie en deels kan het ook gaan over financiële afwegingen van private partijen. Ik richt me eigenlijk meer op de publieke sector. En hoe maken we de keuzes die we doen? Wat gaan we doen met ons belastinggeld? Wat is een verstandige keuze? Daar gaat dat eigenlijk over.
00:02:15
Inge Diepman: Je gaat ons meenemen in deze podcast: Studio Veenweide, De Verdieping. Veel plezier met het college van Sien kok over...
00:02:21
Ivo de Wijs: De 'M' van MKBA.
00:02:25
Sien Kok: Om even te beginnen: in het Veenweide gebied zijn we ooit begonnen met het regulieren van waterstanden, zodat we daar landbouw en veehouderij konden bedrijven. Ook om te zorgen dat onze huizen, tuinen en infrastructuur geen natte voeten krijgen. Maar zoals de luisteraar misschien wel weet, is er in september 2020 een rapport uitgekomen van de Raad voor de Leefomgeving; met het advies: stop die bodemdaling in de Veenweide die het gevolg is van die kunstmatige verlaging van de grondwaterstanden. Waarom is dat advies er? Dat is omdat er allerlei negatieve gevolgen zijn aan de welvaart en economie. Dat komt door die bodemdaling en dan hebben het over allerlei dingen. We hebben het over schade aan biodiversiteit, bodemkwaliteit en waterkwaliteit. We hebben het over dat het steeds moeilijker wordt om natuurgebieden die nabij liggen in stand te houden. Die verdrogen door het hoogteverschil, het verstoort nutriënten balansen en het wordt ook steeds duurder.
00:03:13
Sien Kok: Tegelijkertijd zien we dat we steeds hogere kosten moeten maken om hetzelfde niveau van waterveiligheid bescherming te waarborgen, of we moeten kiezen voor een hoger risico op overstromingen en ook meer schade als het eenmaal gebeurt. Ze gaan steeds dieper liggen. Tegelijk zien we dat als we op de huidige voet doorgaan, dat die landbouw zelf ook steeds meer in de problemen komt. Doordat er meer kans gaat ontstaan op opbarsting, als dat diepe zoute water naar boven komt als de veenlaag verdwenen is. Op termijn wordt het land onbruikbaar. Tot slot, daar gaat het NOBV natuurlijk ook over, er is heel veel CO2-uitstoot uit die Veenweides, ongeveer vier megaton per jaar. We hebben met z'n allen gezegd dat we in 2050 als heel Nederland nog maar elf megaton mogen uitstoten. Dus als we niks doen, betekent het indirect dat er allerlei andere sectoren zijn die veel minder mogen uitstoten. Dat zijn sectoren die misschien economisch veel meer waarde hebben dan onze landbouw. Dat zijn dingen waar we over na moeten denken.
00:04:12
Sien Kok: In dezelfde lijnen zijn er een aantal studies geweest, die hebben ook economisch dat plaatje, wat ik net schetste, een beetje doorgerekend. Een bekende daarvan is het rapport van Het Planbureau voor Leefomgeving in 2016: 'dalende bodem, stijgende kosten'. Die rekenen voor die minimale extra kosten door bodemdaling tot 2050, we het hebben over: aan infrastructuurschade, ongeveer twee tot vijf miljard. We hebben het over bebouwing, funderingsherstel bijvoorbeeld wat nodig is. Zij zeggen zestien miljard, en er zijn andere studies die een schatting tussen de 50 en 60 miljard schade tot 2050 voorrekenen - daar ben ik zelf ook aan het rekenen mee geweest. We hebben waterbeheer kosten van ruim 200 miljoen, die CO2-uitstoot die ik net noemde. Dat gaat ongeveer zes miljard tot 2050. Dus dat zijn hele significante kosten die komen door die bodemdaling. Uiteindelijk moeten we kijken of die balans uitslaat naar de goede kant. En het antwoord daarop is: nee. We moeten dus iets doen met die bodemdaling, we moeten iets doen met ons land gebruik. Om heel eventjes in te zoomen op die infrastructuur. Daar is door Zweeko en Deltares vorig jaar nog een keer voor het platform Slappe Bodem wat verder aangerekend, specifiek voor de gemeente Woerden, Zaanstad en Almere. Hoeveel zijn die jaarlijks extra kwijt door die bodemdaling aan beheer en onderhoud van de weg en het riool? Dat ligt dan tussen de zes en de 29 miljoen per jaar. Dat zijn echt hele hoge bedragen in een tijd waarin we weten dat de meeste gemeenten het financieel al heel moeilijk voor elkaar krijgen. Dat betekent dus ook dat we op een gegeven moment daar minder goede wegen kunnen gaan waarborgen dan in het oosten van het land, de meer hardere stevige ondergrond van het land. Dus we krijgen die splitsing dan in kwaliteitsniveau en dat wil je niet. Tegen die achtergrond gebeurt er gelukkig steeds meer de laatste jaren. Er wordt ontzettend hard gewerkt aan het handelingsperspectief en we denken na over wat gaan we dan doen. Hoe gaan we dat doen? De luisteraars weten alle programma's waar het over gaat. De NKB en de NOBV, houdt zich dan ook bezig met: hoe kunnen we die bodemdaling remmen? Hoe gaan we de CO2-reductie behalen? Dan kijken we heel erg naar dat deels de kennisbasis op orde is, maar ook naar hoe effectief die maatregelen eigenlijk zijn. Ook hoe haalbaar die maatregelen zijn en die haalbaarheid die gaat dan over allerlei dingen. Dat gaat over zowel de effectiviteit op beleidsdoelen, over waterkwaliteit, watersysteem, bedrijfstechnische haalbaarheid, businesscase, de betaalbaarheid en het gaat over de rationale voor de maatschappij als geheel. Dat is eigenlijk waar een MKBA over gaat. Misschien nog heel even om op te halen, want daar kom ik straks ook nog wat verder op terug.
00:06:38
Sien Kok: Wat zijn dan de maatregelen in dat NOBV die je kan nemen in het Veenweidegebied, waarbij drie soorten; we kunnen de grondwaterstand kunstmatig verhogen, bijvoorbeeld met onder water drainage. Je kan bodem maatregelen nemen, zoals kleilaag op het veendek en je kan ook omschakelen naar een ander verdienmodel zoals natte teelt. Die passen bij veel hogere grondwaterstanden zoals lisdodde of veenmos. Die MKBA, die rationale voor de maatschappelijk als geheel, hoe gaan we dat voor elkaar krijgen? Wat is dan een goede keuze in die maatregelen? Dat is waar een MKBA over gaat. Dus maatschappelijke kosten-baten analyse waarin we verschillende handelingsperspectieven of beleidsopties tegen elkaar afzetten, afwegen en met de economisch rationale, de beste uitkiezen. Dat is ook maar een specialisatie als econoom. Wat ik eerder ook al even noemde, het gaat dus echt in MKBA over alle kosten, investeringskosten, baten, negatieve effecten van bodemdaling en de aanpalende gevolgen in kaart brengen. Dus om daar even op in te zoomen, het is in principe een economisch instrument, een MKBA, die we gebruiken om beleidskeuzes te onderbouwen. Het gaat dus niet alleen maar over de financiële kosten en baten. Het gaat juist ook over brede maatschappelijke effecten, zoals geluidsoverlast of schade aan natuur. Wat wij dus doen, dat is eigenlijk de expertise van de econoom is om, soms ontastbare dingen toch uit te drukken in geld, in euro's. Dat doen we, zodat we al die effecten die je normaal niet goed met elkaar kan vergelijken, toch kan vergelijken. Daar kan je van alles op aanmerken en het is ook absoluut niet perfect. Maar dat is wat het is. Waarom zou je dat dan toch willen? Of waarom zou je dat...
In deze aflevering van Studio Veenweide – De verdieping geeft onderzoeker Jim Boonman (VU) college over modelleren. Waarom is het belangrijk om modellen te maken, wat is er nodig voor een goed model, en hoe verhouden verschillende modellen zich tot elkaar?
Daarover hoor je meer in deze aflevering.
TRANSCRIPTIE
Ivo de Wijs: Dit is Studio Veenweide: de Verdieping. Een serie colleges over de reductie van broeikasgassen in het Veenweidegebied. In het klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de Veenweiden gaan zorgen voor het verminderen van een jaarlijkse emissie van 1 megaton in 2030. Hoe gaan we dat doen? Wat weten we al en wat weten nog niet? Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden zoekt het uit. In zes afleveringen volgen we de 6 M-Cyclus van meten, mechanisme, modelleren, MKBA, maatregelen en monitoren. De gastspreker in deze aflevering is-
00:00:40
Inge Diepman: Jim Boonman, PhD bij de Vrije Universiteit van Amsterdam, doet onderzoek naar het verband tussen hydrologie, redoxcondities en de afbraak van organisch materiaal in de Nederlandse veenweidebodems. Een hele mond vol! Hartelijk welkom.
00:00:50
Jim Boonman: Dank je wel.
00:00:53
Inge Diepman: Een mond vol maar volgens mij ook ongelofelijk leuk, of niet?
00:00:55
Jim Boonman: Ja zeker, ontzettend leuk om bij dit project betrokken te zijn, het NOBV project, waar heel veel universiteiten en verschillende bedrijven bij betrokken zijn. Dat is ontzettend leuk.
00:01:03
Inge Diepman: Jij gaat college geven over modelleren. Ik heb een reportage gemaakt met Ko van Huissteden te beluisteren in Studio Veenweide en wat mij bijbleef was dat Ko tegen mij zei: "modelleren, modellen maken, is een proces dat nooit, maar dan ook nooit, af is".
00:01:18
Jim Boonman: Dat klopt.
00:01:22
Inge Diepman: Maar jij bent nog jong.
00:01:23
Jim Boonman: Inderdaad, en ik ben nu al bijna anderhalf jaar bezig om een model te maken om veenafbraken in te schatten in de Nederlandse veenweide en ik kom er ook achter dat er altijd een "maar" is. Er kan altijd meer en het kan altijd beter. En het is nu de kunst ook om een punt te vinden waarop ik stop en waarop ik mijn werk publiceer en mijn model accepteer zoals het is.
00:01:43
Inge Diepman: En wanneer vermoed je dat dat is?
00:01:45
Jim Boonman: Ik heb vier jaar voor mijn PhD en daarin moet ik vier onderzoeken afronden. Dat betekent dat je één publicatie per jaar moet doen. Dus eigenlijk heb ik mezelf één jaar de tijd gegeven en daar ben ik nu al ruim overheen. Dus ik wil graag opschieten.
00:01:58
Inge Diepman: Ja, maar het is wel ongelooflijk wat je allemaal al weet, weet ik uit betrouwbare bron, dus ik ben ontzettend blij dat je hier zit en ons college wil geven over--
00:02:07
Ivo de Wijs: De M van modelleren.
00:02:11
Jim Boonman: Laten we maar even bij het begin beginnen. Misschien heeft Ko dat ook al verteld, maar wat is een model nu eigenlijk? Een model is een versimpeling van de werkelijkheid die we vatten in een computer stimulatie. Je maakt een model zodat je metingen kunt vertalen naar grotere gebieden, andere tijdstippen of zodat je meer inzicht kunt krijgen in bepaalde processen of bepaalde dynamiek. Veenafbraak bijvoorbeeld, kun je moeilijk direct meten en als je dat doet, dan meet je maar op een paar plekken of op een paar momenten. Maar elke polder is anders. En we willen toch voor elke polder weten welke maatregelen we toe kunnen passen om veenafbraak tegen te werken of om veenafbraak te reduceren. Dus we moeten een manier vinden om onze metingen te vertalen en te extrapoleren. Daar bieden computermodellen dus een hele goeie uitkomst.
00:02:56
Jim Boonman: Natuurlijk moet je wel heel voorzichtig zijn, want een model berust altijd op aannames, echt veel aannames, en als je een model ziet als een absolute waarheid, dan zouden hele belangrijke beslissingen wel eens helemaal verkeerd uit kunnen vallen. Er is ook altijd een risico dat je heel veel tijd investeert in een model, maar dat je toch geen zeker antwoord vindt op je vragen. Dus het kan best wel tricky zijn om te werken met een model, dat heb ik ook ervaren de afgelopen tijd. Als je veenafbraak wil modelleren dan is een belangrijke eerste stap om de hydrologie te simuleren en dat doe je natuurlijk met een hydrologisch model. Er zijn aardig wat soorten modellen beschikbaar. Je kiest een hydrologisch model aan de hand van de ruimtelijke schaal en tijdschaal die je wil en natuurlijk ook aan de hand van de rekencapaciteit die je hebt, want je kunt niet oneindig veel rekenen in een korte tijd. Je wil op een gegeven moment ook naar je resultaten kunnen kijken.
00:03:45
Jim Boonman: Ik bespreek eerst kort hoe de hydrologie gesimuleerd kan worden in drie modellen die worden gebruikt in onze onderzoeksgroep. Dat zijn de modellen PEATLAND-VU, SWAP en HYDRUS en daarna bespreek ik hoe de veenafbraak met behulp van deze simulatie kan worden uitgerekend. Ik licht ook nog een tipje van de sluier op over de onderzoeksresultaten van mijn modelstudie, daarover dus ook later meer. In het PEATLAND-VU wordt de hydrologie het meest versimpeld, eigenlijk wordt een stukje in het perceel gemodelleerd en dat stukje moet je je voorstellen als één bakje met water. Het waterniveau in het bakje verandert door neerslag en verdamping en wordt beinvloed door het slootwaterpeil verderop. De bodemeigenschappen in het bakje bepalen op welke manier dat water verticaal verdeeld wordt. Omdat er maar één dimensie gesimuleerd wordt in één bakje, kan het model heel snel rekenen.
00:04:36
Jim Boonman: Het SWAP model van Alterra is ontwikkeld voor simulatie op perceelsniveau en voor meerdere jaren. Omdat deze tijds- en ruimtelijke schaal meer rekenkracht vragen, worden er ook bij dit model 1D bakjes gebruikt. De bakjes zijn wel iets complexer dan bij PEATLAND, omdat de Richards' Equation wordt gebruikt in de onverzadigde zone, en als je van boven kijkt, dan is het modeldomein onderverdeeld in bakjes die met elkaar in verbinding staan. Door de versimpeling van de ruimte met de bakjes kunnen we toch grotere gebieden simuleren op een betrouwbare manier.
00:05:08
Jim Boonman: In het HYDRUS model waar ik mee werk, wordt er niet met bakjes gerekend, maar met nodes, dat zijn eigenlijk een soort knooppunten. Je kunt het zien alsof we op duizenden plekken in de bodem weten wat de omstandigheden zijn, en op basis van natuurkundige wetten stroomt het water tussen deze nodes, dus tussen de knooppunten. De nodes maken het mogelijk dat we niet alleen verticale, maar ook horizontale stroming kunnen simuleren. Het is dus tweedimensionaal met een aanzienlijk hogere resolutie dan in een bakjes model. Het voordeel hiervan is dat de onverzadigde zone veel preciezer gesimuleerd kan worden. Een nadeel is dat je voor een klein oppervlak al redelijk veel rekencapaciteit nodig hebt, en daarom heb ik gekozen om alleen maar een dwarsdoorsnede van een veenweide perceel te modelleren en uit te rekenen.
00:05:54
Jim Boonman: Het SWAP model is perfect om veenafbraak te voorspellen aan de hand van grondwaterstanden met de bekende relatie tussen gemiddelde laagste grondwaterstand en bodemdaling en de grondwaterstanden kunnen heel goed gemodelleerd worden met SWAP. Het SWAP ANIMO model en PEATLAND model gebruiken beide bodemvocht temperatuur, zuurstofindringing en andere bodemvariabelen om een schatting te maken van veenafbraak. Uiteindelijk heeft elk model zijn eigen kracht. Denk bijvoorbeeld aan de vegetatie component van PEATLAND waar Ko het over had in zijn podcast of de toepasbaarheid van SWAP op een relatief grote ruimtelijke schaal. De kracht van het HYDRUS model ligt in een fijne ruimtelijke resolutie waarmee de temperatuur en bodemvocht heel betrouwbaar gesimuleerd kunnen worden, en uiteindelijk kunnen we met deze resultaten precies zien wat zich afspeelt in een veeweide perceel van sloot tot sloot.
00:06:43
Jim Boonman: Als je denkt aan veenafbraak is met name de onverzadigde zone belangrijk. Die heb ik al een aantal keer genoemd. De onverzadigde zone is de zone boven de grondwaterstand. Wanneer de bodem uitdroogt, dringt lucht de bodem in. Microben kunnen het zuurstof in de lucht goed gebruiken om het veen af te breken, veel sneller dan wanneer de bodem compleet nat is. Daarom zorgt uitdroging van een veenbodem dus eigenlijk altijd voor veenafbraak. Maar als de bodem verder uitdroogt, zie je dat de microben een stuk minder actief worden, omdat ze te weinig vocht hebben om het veen af te breken. Te natte condities zorgen voor te weinig lucht en te droge condities voor te weinig water voor de microben. Je vindt dat de bodemvochtwaarden ideaal zijn tussen de 60 en 85 procent van porie verzadiging. Hoe makkelijk de onverzadigde zone water vasthoudt en kwijtraakt, is dus cruciaal in onderzoek naar veenafbraak. Dus het is belangrijk te snappen hoe deze zone precies werkt. Je kunt een veenbodem zien als een soort spons. Wanneer je het in een laagje water zet, trekt het water langzaam omhoog. Dit komt doordat de poriën met elkaar in contact staan en een aanzuigende werking hebben op het water. En wanneer de spons compleet nat is en we leggen op een warme zomerdag op het strand, verdampt het water langzaam. Veenbodems kunnen ontzettend veel water vasthouden en houden ook lang vocht vast wanneer ze uitdrogen, veel langer dan bijvoorbeeld zandbodems. Er zijn functies die de uitdroging besc...
In deze aflevering van Studio Veenweide – De verdieping geeft onderzoeker Gilles Erkens (Deltares/UU) college over mechanismen in de bodem met betrekking tot veenafbraak en broeikasgasemissies. Welke mechanismen leiden tot bodemdaling en welke mechanismen een relatie met broeikasgasuitstoot? Waarom zijn er bodemdalingsmetingen nodig in een onderzoek naar broeikasgasemissies? Welke variabelen spelen daarin een rol en waarom is het belangrijk om deze processen te begrijpen om te komen tot oplossingen?
Daarover hoor je meer in deze aflevering.
www.nobveenweiden.nl
www.stowa.nl
www.veenweiden.nl
www.uu.nl
www.deltares.nl
TRANSCRIPTIE
Ivo de Wijs: Dit is Studio Veenweide, de verdieping. Een serie colleges over de reductie van broeikasgassen in het veenweidegebied. In het klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de veenweiden gaan zorgen voor het verminderen van een jaarlijkse emissie van één megaton in 2030. Hoe gaan we dat doen? Wat weten we al en wat weten we nog niet? Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweide zoekt het uit. In zes afleveringen volgen we de 6-M-cyclus van Meten, Mechanisme, Modelleren, MKBA, Maatregelen en Monitoren. De gastspreker in deze aflevering is:
00:00:40
Inge Diepman: Gilles Erkens, expert bodemdaling bij onderzoeksinstituut Deltares en de Universiteit Utrecht en drijvende kracht achter het onderzoeksconsortium. Gilles, hartelijk welkom bij de Verdieping. Je gaat ons van alles vertellen over het mechanistische begrip. Dat is een heel breed begrip.
00:00:57
Gilles Erkens: Mechanistische begrip gaat over wat we begrijpen van de mechanismes die achter de bodemdaling en de broeikasgasuitstoot zitten in het veenweidegebied. In deze collegeserie ga ik kijken naar welke mechanismes leiden tot bodemdaling en welke daarvan ook een relatie hebben met broeikasgasuitstoot. Het gaat erom waarom we bodemdaling metingen nodig hebben in een broeikasgasuitstoot onderzoek.
00:01:20
Inge Diepman: De komende vijftien tot 20 minuten ga je ons daarover bijpraten. Ik zou zeggen: 'The floor is yours'. Heel veel plezier met het college van Gilles Erkens.
00:01:29
Ivo de Wijs: De M van Mechanisme.
00:01:32
Gilles Erkens: Waarom meten we bodemdaling in een broeikasgasuitstoot onderzoek? Dat komt omdat bepaalde mechanismes die leiden tot bodemdaling, bepaalde processen die leiden tot bodemdaling, ook leiden tot broeikasgasuitstoot, maar niet allemaal. Er zijn ook processen die leiden tot bodemdaling, maar niet tot broeikasgasuitstoot. Juist dat verschil willen we maken. Als we de mechanismes begrijpen die zowel leiden tot bodemdaling en broeikasgasuitstoot, dan kunnen we ook de bodemmetingen gebruiken als proxy voor broeikasgassen uitstoot elders in het land, en dat is ons grote doel.
00:02:03
Gilles Erkens: Helaas is het zo dat bodemdaling door heel veel verschillende processen wordt veroorzaakt. Ik richt me in dit stuk over mechanismes in het veenweidegebied op bodemdaling en broeikasgas uitstoot in het veenweidegebied. We hebben natuurlijk ook nog bodemdaling door allerlei andere processen, zoals het winnen van gas, zout of water. We gaan nu hebben over het ontwateren van het veenweidegebied en het aanbrengen van belasting. Dat zijn juist de twee processen die leiden tot het dalen van het veenweidegebied.
00:02:30
Gilles Erkens: Als we kijken naar het type processen, hebben we ook twee types die je kan onderscheiden. We hebben aan de ene kant de mechanische processen, dus waar veen echt wordt samengedrukt of waar veen echt verandert van vorm. Maar we hebben ook de processen die biochemisch zijn, dus waar biologische processen zorgen voor de afbraak van veen, en daarmee verliest het zijn sterkte en kan het ook worden samengedrukt. Er zijn dus twee typen processen. De biochemische processen, dat zijn de micro-organismes: de bacteriën, de schimmels en de eencelligen, die langzamerhand het veen afbreken. Voor het afbreken van het veen gebruiken ze zuurstof om energie te krijgen en dan breken ze het veen af om zelf ook energie te krijgen. Dat zorgt voor de uitstoot van broeikasgassen.
00:03:12
Gilles Erkens: Als ze dat doen dan wordt dat veen langzamerhand opgegeten en het verliest het dus ook aan sterkte. De stukken verdwijnen. Het veen kan je eigenlijk zien als een soort gewapend beton. Er zitten allerlei oude plantenvezels - vezels zijn oude plantenresten - en overal zitten vezels en daartussen zit een matrix van allemaal oude organische stoffen, en die bacteriën eten dat langzamerhand weg. Deels die matrix, misschien ook wel deels de vezels, waardoor langzamerhand dat gewapend beton zijn sterkte verliest. Dan wordt dat langzaamaan onder zijn eigen gewicht in elkaar gedrukt. De massa verdwijnt ook. Dus dan hebben we broeikasgasuitstoot en volume verlies, wat leidt tot bodemdaling. Dat is één van de hoofdoorzaken van bodemdaling in het landelijk gebied.
00:03:49
Gilles Erkens: Daarnaast zijn dan de mechanische processen, en daar maken we onderscheid aan de ene kant tussen consolidatie, dat is het uitdrukken van water uit de poriën tussen de vezels. Tussen de vezels zit allemaal ruimte, daar zit meestal water in. Als het wordt uitgedrukt omdat er gewicht bovenop wordt aangebracht, dan stroomt dat langzaamaan eruit en dan drukt de grond samen. Er is ook kruip. Kruip is het heroriënteren van het korrelskelet van de vezels zelf in de bodem, waarbij ook een klein beetje water wordt uitgedrukt. Het bijzondere van kruip is dat dit gebeurt zonder dat er iets verandert in de gewichtstoestand. Kruip is daarmee ook eigenlijk een viskeus gedrag van de grond. Als je een hele dikke vloeistof hebt kan die zich ook viskeus gedragen. We kennen het ook van bijvoorbeeld hellingprocessen in Limburg waar groen langzamerhand naar beneden glijdt of schuift over hele lange tijdschalen. Dit gebeurt in de ondergrond ook, dat is kruip.
00:04:44
Gilles Erkens: Het derde proces van de mechanische processen is krimp. Krimp is het in elkaar drukken van de bodem, of eigenlijk in elkaar trekken van de bodem, onder extreme zuigspanningen. Als er op een gegeven moment in die poriën, de ruimte tussen de vezels, geen water meer zit maar ook lucht, door de verdamping, dan kunnen die vezels helemaal naar elkaar toe getrokken worden door de zuigspanningen van het restje water dat nog in de poriën zit. Dit gebeurt vooral in de in de bovengrond in droge periodes, dan wordt dat helemaal bij elkaar getrokken. We hebben vier processen die leiden tot bodemdaling: één biochemisch proces, dat is veenafbraak door micro-organismen, en dan drie mechanische processen, en dat zijn consolidatie, kruip en krimp.
00:05:29
Gilles Erkens: We kunnen ook kijken in de bodem waar die processen plaatsvinden. Consolidatie gaat over het uitdrukken van grondwater uit de poriën, dus dat gebeurt in het gebied in de bodem waar grondwater aanwezig is, dus onder de grondwaterspiegel. Consolidatie vindt niet plaats boven de grondwaterspiegel. Krimp vindt juist plaats door de zuigspanningen in de poriën en dat zit juist boven de grondwaterspiegel, dus dat zit in een ander bereik dan consolidatie. Veenoxidatie onder zuurstofrijke condities, dus de aerobe afbraak, vindt plaats boven de grondwaterspiegel, net zoals krimp, want daar moet zuurstof bijkomen. Tenslotte vindt kruip juist weer met name plaats onder de grondwaterspiegel. Daar is het met name belangrijk.
00:06:15
Gilles Erkens: We hebben die vier processen. Twee daarvan zitten boven de grondwaterspiegel en twee daaronder. Hoewel er nog wel mogelijkheden zijn dat bijvoorbeeld ook veenafbraak plaatsvindt onder de grondwaterspiegel, maar dat is misschien iets voor een volgende podcast. We kunnen ook kijken in de tijd wat die processen bijdragen aan de totale bodemdaling en broeikasgasuitstoot. Als we kijken naar het verleden zijn er hele goede metingen gedaan in de jaren '50 in de Verenigde Staten, maar ook in Indonesië een aantal jaar geleden. Daar zijn verse veengebieden drooggelegd en is de ontwatering vergroot. Er zijn overigens ook proeven daarmee gedaan in Nederland in de jaren '60 in Zegveld.
00:06:55
Gilles Erkens: Wat je ziet als je dan heel nauwkeurig de bodemdaling meet dat het eerst heel snel gaat. De eerste maanden is er enorme bodemdaling. Dat gaat in centimeters per jaar, als je het uitdrukt in jaarlijkse snelheden, maar in die maanden gaat dat enorm snel. Daarna neemt het af en komt het in een soort metastabiele dalingsfase. We weten dat in het begin de bovenbodem heel erg aan het uitdrogen is. Dan komt er gewas op te staan, de grondwaterstand is verlaagd, dus er is een heel nieuw deel wat eerst nog maagdelijk veen was en dat wordt ineens blootgesteld aan zuurstof. Daar begint dan veenoxidatie, maar ook krimp. Veenoxidatie heeft even tijd nodig om op gang te komen en is ook niet iets wat met die enorme snelheden te maken heeft, dus dat moet dan grotendeels krimp gedomineerd zijn.
00:07:37
Gilles Erkens: Daarnaast betekent het ook dat als je een grondwaterstand ineens verlaagt, dat het bovenste pakket geen steun meer heeft van het grondwater. Dat pakket rust ineens op het pakket daaronder en dat pakket daaronder moet dat gaan dragen. Dat kan dat niet, dat heeft daar niet de kracht voor, dus dat zakt langzamerhand in elkaar en dan onder het uitdrukken van het water uit de poriën, dus dat is consolidatie. Die consolidatie vindt ook in die eerste fase met name plaats. Door die consolidatie wordt die ondergrond weer sterker, het wint weer aan sterkte, waardoor het langzamerhand steeds beter in staat is om die bov...
In deze aflevering van Studio Veenweide – De verdieping geeft onderzoeker Jan Peter Lesschen (WENR) college over het rapporteren van broeikasgasemissies. Waarom moeten de emissies gerapporteerd worden en hoe gaat het rapporteren van de emissies uit veenweiden vanuit de LULUCF in zijn werk?
Daarover hoor je meer in deze aflevering.
www.nobveenweiden.nl
www.stowa.nl
www.veenweiden.nl
www.wur.nl
TRANSCRIPTIE
Ivo de wijs: Dit is Studio Veenweide, De Verdieping: een serie colleges over de reductie van broeikasgassen in het Veenweidegebied. In het klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de Veenweide gaan zorgen voor het verminderen van een jaarlijkse emissie van één megaton in 2030. Hoe gaan we dat doen? Wat weten we al en wat weten we nog niet? Het nationaal onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden zoekt het uit. In zes afleveringen volgen we de zes M-cycles van Meten, Mechanisme, Modelleren, MKBA, Maatregelen en Monitoren. We gaan spreken in deze aflevering is-.
00:00:41
Inge Diepman: Doktor-Ingenieur Jan Peter Lesschen, als onderzoeker verbonden aan Wageningen en Environmental Research. Heeft een brede kennis op het gebied van bodemkunde, broeikasgasemissies en volgens mij nog veel meer. Nietwaar? Welkom, Jan Peter.
00:00:55
Jan Peter Lesschen: Bedankt.
00:00:56
Inge Diepman: Je geeft college in De Verdieping omdat jij lid bent van de werkgroep LULUCF. Jullie zeggen gewoon in de wandelgangen LULU CF. Dat betekent Land Use, Land-Use Change and Forestry; is verantwoordelijk voor het rapporteren van de broeikasgasemissies uit het landgebruik, uit de landgebruik-sector in Nederland. Jij was ook mijn gast in Studio Veenweide en ik vond het wel leuk toen ik jou vroeg: "Is het niet heel saai, rapporteren?", dat jij zei: "Dat dacht ik ook, maar nee. Absoluut niet."
00:01:25
Jan Peter Lesschen: Nee, dat klopt. Toen ik begon dacht ik inderdaad eerst van: saai, elk jaar de cijfertjes rapporteren. Maar dat is in die tijd dat ik begon -ik ben in 2008 bij deze werkgroep betrokken geraakt- is er heel veel gebeurd op beleid, waardoor het belang van emissies uit landgebruik veel groter is geworden. Met het Parijs Akkoord -zeker in het klimaatakkoord nu met specifieke doelstellingen voor bijvoorbeeld Veenweide maar ook voor minerale landbouwbodems- is het veel belangrijker geworden en telt deze werkgroep nu echt volledig mee voor de emissieregistratie.
00:01:55
Inge Diepman: Veel plezier met Studio Veenweide - De Verdieping met Jan-Peter Lesje.
00:01:59
Ivo de wijs: De M van Meten.
00:02:02
Jan Peter Lesschen: Ik wilde graag in deze verdiepende podcast jullie wat extra vertellen over hoe wij als werkgroep LULUCF de emissies, uit onder andere Veenweiden, rapporteren. Deze werkgroep Land-Use Change and Forestry-. In het Nederlands gaat dat eigenlijk gewoon om landgebruik die alle emissies rapporteert uit het landgebruik aan de emissieregistratie. De emissieregistratie omvat nog een aantal andere werkgroepen, waarvan energie, industriële processen, landbouw en afval. En gezamenlijk vormt dat de nationale emissieregistratie van Bruker Gassen die Nederland jaarlijks aan de UNFCCC rapporteert. Daarnaast rapporteren ze dit ook naar de EU, omdat de EU eigenlijk als geheel ook een partner is in het Parijs Akkoord. En het EU-beleid is eigenlijk in dat opzicht leidend voor hoe Nederland zijn klimaatbeleid ook moet vormgeven. Wat is deze werkgroep, eigenlijk deze emissiesector landgebruik? De hoofdindeling is op basis van landgebruik: er worden zes hoofdlandgebruikstypes onderscheiden. Eerst wordt gekeken naar bos, dan naar bouwland, grasland, bebouwde omgeving, wetlands -dus eigenlijk moerasgebieden en open water valt daaronder- en dan heb je other lands en dat is dan overig land: de kale grond, duinen en zandverstuivingen. En per landgebruikstype rapporteren we de verschillende koolstofpools en de veranderingen daarin. Dat gaat dan om de biomassa, zowel bovengrondse biomassa als ondergrondse. Dat biomassa is, met name in bos natuurlijk, heel belangrijk. We rapporteren ook over de koolstofvoorraad en veranderingen in bodems. Dan gaat het om minerale bodems tussen zand- en kleibodems en de organische bodems, de moerige en de Veengronden. En bij die Veengronden gaat het eigenlijk natuurlijk niet om een verandering in koolstofvoorraad, want we hebben niet echt een een toename, maar dan gaat het vooral om de emissie uit die Veengronden die gedraineerd worden. Daarnaast rapporteert het ook nog over producten en bosbranden, dat valt ook nog onder die werkgroep. In de emissierapportage rapporteren we vanaf 1990 jaarlijks de veranderingen in koolstofvoorraden en dat bepaalt uiteindelijk de totale emissie uit de landgebruik-sector. Nederland is in dat opzicht een redelijk afwijkend land, omdat wij uit landgebruik een nettobron van broeikasgassen zijn. In de meeste andere landen is landgebruik een zogenaamde sync: dan wordt dus netto koolstof vastgelegd. Maar Nederland is een bron en de oorzaak daarvan zijn met name de Veengronden waar we natuurlijk een grote emissie hebben en behoorlijk areaal Veengronden. En aangezien wij in Nederland een relatief beperkt areaal bos hebben, hebben we dus niet een hele grote vastlegging. Voor deze Veengronden hebben we nu een methodiek -die is gebaseerd op het werk van Jan van den Akker- waarin eigenlijk jarenlang daar bodemdaling is gemeten op verschillende locaties. Uit die bodemdaling kan afgeleid worden hoeveel koolstof verdwenen is en dat kun je omrekenen naar CO2. Er zijn relaties gemaakt met de grondwaterstand en de bodemkaart en gezamenlijk wordt dat voor Nederland- is daaruit bepaald wat voor de Veengronden een emissiefactor is die we dan toepassen. Daarnaast hebben we ook nog voor moerige gronden een andere emissiefactor ontwikkeld en dat is eigenlijk op basis van het verdwijnen van die moerige gronden gebeurd en daaruit wordt afgeleid wat die emissie is. Dat is een een factor die we dan eigenlijk op het areaal Veengrond en voor de verschillende landgebruiken rapporteren en dat is eigenlijk een vrij statisch proces tot nu toe, omdat de grondwatertappenkaart eigenlijk niet verandert en dat betekent ook dat we het effecten van allerlei maatregelen die nu genomen gaan worden in het kader van het klimaatakkoord nu nog niet in onze huidige methodiek goed kunnen meenemen, omdat die nog geen effect hebben. Dat is de uitdaging voor ons als werkgroep om de komende jaren die methodiek zo aan te gaan passen, zodat we ook die effecten van maatregelen zoals peil, verhoging, drukdrainage en andere landgebruikers zoals Paludicultuur -wat allemaal onderdeel is van de voorgestelde maatregelen in het klimaatakkoord- om die mee te kunnen nemen en daarvan de effecten in de totale emissie te kunnen bepalen, want anders, als het niet in de emissierapportage komt, dan telt het ook niet mee voor je uiteindelijke doelstellingen voor het Parijs Akkoord. En hier is natuurlijk waar we de uitdaging hebben. Met het NOBV worden er eigenlijk drie niveaus onderscheiden waarop je kan rapporteren, zogenaamde tier niveaus. Tier één betekent een emissiefactor op basis van internationale literatuur uit de IPCC guidelines, dus die geven voor een bepaalde klimaatconditie een vaste factor. Tier twee betekent dat je die factor nationaal specifiek hebt bepaald. Nou, dat hebben we dus in Nederland gedaan: waren we één van de eerste landen die een tier twee benadering had voor Veengronden. En tier drie betekent eigenlijk dat je, of met metingen of met modulering, nog meer detail die emissies bepaalt. Hoe kies je dan welke benadering je kiest? Dat hangt deels af van het belang van die emissie. Als het een grote emissiebron is, dan moet je op een hoger tier niveau gaan rapporteren. Dus onze methodiek en de emissies worden jaarlijks ook gereviewed door mensen van de EU en de UNFCCC en die kijken van: klopt de methodiek? Is het in lijn met andere landen? Maar die kijken dus ook van: dat is een belangrijke emissiebron, daar moet je toch in meer detail gaan rapporteren, omdat tier één emissies veel onzekerder zijn. Daarom is Veengronden een belangrijke bron van emissies in Nederland en daarom moeten we daar zeker op een tier twee niveau gaan rapporteren. En willen we voor het klimaatakkoord het effect van al die maatregelen mee kunnen nemen, dan moeten we dus eigenlijk naar een tier drie niveau gaan. En daar kan natuurlijk het NOBV daarin bijdragen door het verzamelen van die data en ook dus het meten van directe broeikasgasemissies, omdat we de huidige methodiek eigenlijk indirect is gebaseerd op bodemdaling en daaruit afgeleid de CO2-emissie. Maar met de directe metingen kunnen we een nauwkeurigere schatting geven van de emissies uit Veengronden en straks ook als je andere emissies tussen lachgasemissie en de methaanemissie die ook belangrijk zijn, zeker als je naar een systeem gaat met hoge grondwaterstand wordt methaan belangrijk. Dat nemen we nu nog eigenlijk helemaal niet mee en dat kun je straks mee gaan nemen. En dat is richting de toekomst toe ook van belang, omdat je-. In het klimaatakkoord is nu een doelstelling opgenomen van één megaton voor Veenweiden. Er is ambitie om de doelstellingen waarschijnlijk te verhogen, omdat we weten: als we aan Parijs willen voldoen, dan moeten we op een gegeven moment naar netto nul emissies en dat is in 2050. Dus dan moeten we ook de emissies in landgebruik verder gaan terugdringen en daarmee-. De EU werkt nu ook aan beleid: er komt binnenkort waarschijnlijk een nieuwe doelstelling, want we hebben een ambitie om naar 55 procent emissiereductie te gaan in de EU in plaats van de 40 die in de eerste instantie voor het Parijs Akkoord is afgesproken. Dus die ambitie moet opgehoogd...
The podcast currently has 6 episodes available.